Kindertoeslagaffaire

Een standbeeld voor Pierre Niessen zou niet misstaan

1 oktober 2023

De overheid en de burgers zijn in onze rechtsstaat beide aan de wet onderworpen, maar zij staan niet op gelijke voet. “De overheid is potentieel steeds een tegenstander, een gewapende bende of nog erger.”

De woorden zijn niet van een doorgeslagen activist, maar van de staatsrechtsgeleerde Tijn Kortmann. Hij sprak ze uit in 2009 tijdens zijn afscheidscollege als hoogleraar aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Kortmann overleed in 2016, dus nog voor het toeslagenschandaal aan het licht kwam, dat zijn ernstige woorden alsnog op de meest pijnlijke manier illustreerde.

In zijn laatste college haalde Kortmann de vroege politieke denker Augustinus aan, die zich afvroeg wat het verschil is tussen een staat en een roversbende, als de staat niet aan het recht is onderworpen. De tienduizenden Nederlanders die de dupe zijn geworden van het toeslagenbeleid kunnen erover meepraten.

Kortmann had waarschijnlijk niet van de ontsporing opgekeken. Hij riep destijds de burgers op ‘klaarwakker te zijn en te blijven’ als de overheid spreekt over de waarden van gescheiden machten, democratie en rechtsstaat. “Want overheden zelf houden veelal niet van deze principes. Zij zijn vaak lastig en hinderlijk.”

In zijn college onderstreepte Kortmann de grote betekenis van ons staatsrecht om de overheid in het spoor te houden. Het regelt de bevoegdheden van de overheid om te handelen en stelt daar tegelijk grenzen aan. “Dat is nodig, want macht corrumpeert en veel macht corrumpeert erg.”

Kortmann zelf beschouwde zijn woorden als tegenwicht aan de neiging van coalities het behoud van de macht boven geschikt te maken aan goede wetten en scherpe controle van de regering. Onder de kabinetten-Balkenende nam hij waar hoe de coalitiepartijen elkaar in een ijzeren greep hielden, waardoor de Kamer zich grotendeels als een claque van de macht gedroeg.

Dat coalitiemonisme is onder het bewind-Rutte alleen nog maar toegenomen, waardoor de Tweede Kamer zichzelf als volksvertegenwoordiging en tegenmacht feitelijk uitschakelde. Het toeslagenschandaal is mede daaraan te wijten. De toenmalige minister Asscher (PvdA) zag in Rutte II dat de wet niet deugde, maar durfde het politiek niet aan het meedogenloze fraudebeleid aan de orde te stellen, omdat de VVD het als haar kroonjuweel beschouwde.

Het waren moedige eenlingen die de kat de bel aanbonden. Binnen de belastingdienst ambtenaar Pierre Niessen en topjuriste Sandra Palmen, binnen de regerende coalitie het toenmalige CDA-Kamerlid Omtzigt. De prijs die zij betaalden, was dat ze er zelf bijna aan onderdoor gingen. Omtzigt werd op alle mogelijke manieren tegengewerkt, Niessen raakte met zijn weigering aan de onwettige praktijken mee te werken ‘op een eiland’.

De belastingdienst liet hem in zijn sop gaar koken en bleef zich, ook na het alarmerende memo van Palmen uit 2017, als de roversbende van Augustinus gedragen. Kortmann avant la lettre: “Dit alles heeft veel minder te maken met regeerakkoorden dan met een verontrustend conformisme en meeheulen met de machthebbers en praatjesmakers”. Hij voegde er fijnzinnig aan toe: “Deze laatste zin hoeft u niet te noteren. Want zij behoort niet tot het staatsrecht. Zij is echter wel juist”.

Het college van Kortmanns verdient alsnog ruime verspreiding, niet alleen in beide Kamers, maar ook op de ministeries, omdat hij duidelijk maakt dat er wel degelijk grenzen zijn aan de ambtelijke loyaliteit. De directeur van de dienst Toeslagen, Gerard Blankestijn, vertelde deze week aan de enquêtecommissie, dat hij zijn pogingen het fraudebeleid te verzachten staakte, toen de Tweede Kamer in 2016 een SP-motie van die strekking verwierp. ‘Als de politiek dit wil, dan ben ik een loyaal ambtenaar. Nu denk ik: dat had ik beter niet kunnen doen’.

Hij zou Kortmann aan zijn zijde hebben geweten. De hoogleraar zag niets in scherpere afbakening van hoe ver de overheid mag gaan, laat staan in nieuwe protocollen en richtlijnen. Dat zou in zijn ogen alleen maar contraproductief zijn. Belangrijker is, zei hij, dat er bij de overheid mensen werken ‘die vakkundig zijn, oog hebben voor de praktijk, onkreukbaar en eerlijk zijn’. Zij moeten ‘vooral zelf denken, spreken en schrijven’ en zich zeker niet gedragen ‘als snelle commerciële jongens die ons publieke diensten aansmeren als ‘producten’.

Het college laat zich lezen als een oproep terug te keren naar de basis, weg van de marktwerking in de publieke sfeer. Juist omdat zij over zoveel macht beschikt, behoort de overheid zich volgens hem bescheiden op te stellen en het goede voorbeeld te geven in grote en kleine zaken. Zij moet vakkennis herwaarderen en burgers tijdig en correct behandelen. Daarbij zou een standbeeld voor Pierre Niessen voor het ministerie van financiën niet misstaan.